Paminger Omnis mundus iocundetur
De in 1495 geboren Oostenrijkse componist Leonhard Paminger leefde en werkte voor het grootse deel in Passau. Ondanks de contacten die hij had met Luther en Melanchton, lukte het hem toch een belangrijke positie als leek binnen het klooster te verwerven. Naast theologische traktaten en vertalingen van Griekse komedies liet hij een omvangrijk oeuvre na dat in de jaren 1573 tot 1580 door zijn zonen zou worden uitgegeven.
In het vijfstemmige quodlibet van zijn hand vinden we de liederen ‘Omnis mundus iocundetur’, ‘Resonet in Laudibus’ en ‘In dulci jubilo’. In de sopraan, alt en tweede tenor horen we deze al dan niet (rijkelijk) versierde cantus firmi klinken, terwijl de twee overige stemmen zorgen voor de harmonische completering.
De Victoria O magnum mysterium
De Spaanse componist De Victoria (1548-1611) kreeg een groot deel van z’n opleiding in de kathedraal van zijn geboorteplaats Avilla. Op z’n zeventiende vertrok hij als veelbelovende student naar Rome waar hij een groot deel van z’n leven zou blijven werken. Samen met Palestrina zorgde hij volgens velen voor de vervolmaking van renaissance polyfonie.
Zijn ‘O magnum mysterium’ (1572) is een typisch voorbeeld van de stile antico zoals die in Rome hoog in het vaandel werd gehouden. Ondanks dat het motet de ondertitel ‘In Circumcisione Domini’ draagt, is de tekst genomen uit een responsorium voor de metten van Kerst. Het is een van De Victoria’s meest charmante composities waarin het wonder wordt bezongen van het kind in de kribbe. Een prachtige serene rust doet z’n intrede op het moment dat de componist de ‘beata virgo’ bezingt. Het werk wordt besloten met een dansant Alleluia.
Gabrieli Magnificat en Gloria
De kerkmuziek in het vroege zeventiende eeuwse Italië, werd net als de wereldlijke muziek, sterk beïnvloed door de innovaties van die periode. Aan de basis van de stilistische variëteit van de geestelijke muziek stonden twee fundamenteel van elkaar verschillende praktijken, namelijk de stile antico en de stile moderno. Het concept van de stile antico of ‘oude stijl’ zoals we die kennen van bijvoorbeeld de werken van Palestrina en De Victoria werd vooral in ere gehouden in Rome.
Venetië aan de andere kant was meer progressief in zijn benadering van de kerkmuziek. Hier hadden de ontwikkelingen die in de late zestiende eeuw plaatsgevonden een duidelijke invloed op de technieken in de zeventiende eeuw. Bovenal was er de interesse in de meerkorige effecten en in de stile concertato.
De invloedrijke Vlaamse componist Adriaen Willaert (1490-1562) was al een vroege pleitbezorger van de antifonale effecten tijdens zijn verblijf in Venetië, alwaar hij werkte als Maestro di capella van de San Marco.
Zijn werken zijn echter nog conservatief vergeleken met die van Giovanni Gabrieli (1553-1612). Gabrieli was een van de meest begaafde exponenten van de meerkorige techniek. Zijn karakteristieke stijl kenmerkt zich door de cori spezzati, waarin twee of meer groepen op verschillende plekken in de ruimte werden gepositioneerd en waarmee een overdonderend effect werd bereikt bij de luisteraar.
Zowel het achtstemmige Magnificat als het twaalfstemmige Gloria zijn afkomstig uit Gabrieli’s Sacrae Symphoniae. Deze bundel uit 1597 bevat zowel instrumentale muziek voor kerkelijk gebruik, als massieve koorwerken. De muziek uit de Sacrae Symphoniae werd al snel toonaangevend en resulteerde erin dat studenten uit heel Europa naar Venetië trokken om les te kunnen krijgen van Gabrieli. De meest beroemde van deze leerlingen is ongetwijfeld Heinrich Schütz.
Scheidt Magnificat 6 Verse nebst 6 deutschen Liedern
Samuel Scheidt wordt samen met Schütz en Schein gezien als de grote drie van de Duitse vroegbarok. Na zijn studie bij Sweelinck trad hij in dienst bij de markgraaf van Brandenburg waar hij onder meer samenwerkte met Praetorius. Hij componeerde een grote hoeveelheid werken waar zijn vier delen met de tussen 1631 en 1640 gepubliceerde Geistliche Concerte een belangrijk deel van uitmaakten.
In het in 1635 gepubliceerde derde deel vinden we een aantal Magnificats voor Kerst, Pasen en Pinksteren, allen voorzien van Duitstalige interpolaties passend bij het feest waar het Magnificat voor was bedoeld. Scheidts ‘Magnificat 6 Verse nebst 6 deutschen Liedern’ bestaat dus uit de verzen van het Magnificat gelardeerd met zes liederen (interpolaties). Dat het Magnificat werd voorzien van interpolaties was een wijdverbreid gebruik dat tot het einde van de Barokperiode veelvuldig werd toegepast, culminerend in Bachs Magnificat in Es.
Voor het thematische materiaal maakt Scheidt gebruikt van het Magnificat op de vijfde toon zoals we dat vinden in het Liber Usualis. Het werk kenmerkt zich door een voordurend veranderende bezetting en afwisseling tussen koor en solisten.
In dulci jubilo is misschien wel het bekendste mengtaallied in Europa. Een mengtaallied is een lied waarin de moedertaal wordt vermengd met Latijnse fragmenten, vaak afkomstig uit liturgische teksten. Het lied heeft een Duitse oorsprong en de legende vertelt dat de dichter Heinrich Suso (14e eeuw) het gedicteerd kreeg door een engel terwijl hij deelnam aan een engelendans.
Praetorius In dulci jubilo
De Duitse componist en muziektheoreticus Michael Praetorius heeft meerdere (meerkorige) bewerkingen gemaakt van dit lied. Wij zingen de dubbelkorige zetting die afkomstig is uit het tweede deel van de Musae Sioniae -geistliche Concert Gesänge über die fürnembste deutsche Psalmen und Lieder- (1607).
In deze hoofdzakelijk homofone bewerking van de eerste strofe wordt elke regel van het gedicht apart behandeld. Na een imitatieve opening horen we voor het eerst de beide koren samen bij de zinsnede “ nun singet und sei froh”. Ook het stralen van de zon (und leuchtet als die Sonne) krijgt speciale aandacht.
Het stuk eindigt groots, met een nog tweemaal breeduit en rijkelijk versierd gezongen achtstemmig ‘Alpha es et O’. |